Mariniers in Suriname – 1951-1953

Een bataljonsstaf, onder commando van luitenant-kolonel der mariniers H.J. Lieftinck, en een kerncompagnie onder commando van kapitein der mariniers D.J. Vos, vertrok in het voorjaar van 1951 naar Suriname. Voornaamste doel was het kwartier maken voor een bataljon mariniers, dat de taken van het aldaar sterk uitgedunde Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) zou gaan overnemen. Dit was noodzakelijk omdat de toestand in het voormalige Koninkrijksdeel op zijn minst gezegd nogal gespannen was vanwege de vele stakingen en de daaruit voortvloeiende onrust onder de bevolking. Tot permanente plaatsing van een bataljon mariniers is het nooit gekomen en de plaatsing van de kleine bataljonsstaf en kerncompagnie bleef beperkt tot twee jaar van juli 1951 tot juli 1953. Waarom er nooit een bataljon is gekomen was voor velen een vraag en bij weinigen bekend. De meest plausibele reden is dat de sterkte van het Korps Mariniers niet toestond dat er nog een bataljon in Suriname werd geplaatst omdat in 1951 ook Nederlands Nieuw-Guinea en de Nederlandse Antillen door het korps werden overgenomen.

Een moeilijke tijd

De reis van de schepelingen aan boord van het KNSM-schip Willemstad was niet erg comfortabel. De mariniers brachten deze door in het ruim en werden bezig gehouden met lessen in wapentechniek, tropische hygiëne en de geschiedenis en topografie van Suriname. Bij aankomst in Paramaribo heerste er een geladen sfeer. Om deze reden werd er besloten om niet per truck naar het Prins Bernhard Kampement (PBK) te gaan maar een mars door de stad te maken met volle bepakking, het geweer in draaghou ding en opgestoken bajonet.

De kleine bataljonsstaf, die naast overste Lieftinck bestond uit chef-staf majoor der mariniers A.F. van Velzen (RMWO), luitenant ter zee van administratie J.F. Brongers en bevoorradingsofficier eerste-luitenant der mariniers N. Boudesteyn (later opgevolgd door O. Zijlstra), was ondergebracht in Fort Zeelandia; voorheen het domicilie van de staf van het KNIL. Adjudant der mariniers Gooren was chef der equipage van de kerncompagnie van kapitein D.J. Vos. Deze eenheid, die was ondergebracht in het PBK, had verder schrijvers, botteliers, ziekenverplegers, hofmeesters, koks, verbindingspersoneel en uiteraard een tamboer en pijper binnen de gelederen. Artsen van het KNIL namen de gezondheidszorg voor hun rekening. Bij aankomst maakte het PBK een armoedige indruk en was het met de hygiëne ook niet best gesteld. Maar mariniers zouden geen mariniers zijn als zij daar niet binnen de kortste keren wat aan deden want het kampement werd op eigen kracht uitgebreid met een fraaie behuizing.

Taken

De taken van de kerncompagnie bestonden voornamelijk uit de bewaking van militaire objecten en het vliegveld Zanderij. Daarnaast kregen ook de industriële complexen zoals de bauxietwinning en de houtindustrie (o.a. Bruynzeel), die belangrijk waren voor de economie van Suriname, de nodige aandacht. Bij toerbeurt werden aan een van de twee versterkte infanteriepelotons in het Bosbivak, dat vlak bij het vliegveld Zanderij was gelegen, de opleidingen voor de diverse kwaliteitsnummers gegeven. Rond de Savannen van het Bosbivak konden op uitstekende wijze schietoefeningen worden gehouden omdat er niemand rondliep en munitie in voldoende mate aanwezig was. Het andere versterkte infanteriepeloton bevond zich in Paramaribo waar de tijd werd doorgebracht met intensief wachtlopen. Er werden ook diverse patrouilles georganiseerd die de cartografie ter hand namen omdat er onduidelijkheden waren in de luchtfoto’s die in de loop der tijd waren gemaakt.

Mariniers001

Na een jaar werden de zeemiliciens afgelost. De nieuwe lichting arriveerde met het MS Cottica. Aan boord van dit schip bevond zich tevens een majoor van de infanterie (KL), die als chef-staf zou gaan optreden van de op te richten landmacht eenheid, die later de Troepenmacht in Suriname (TRIS) zou worden genoemd. Dit voornemen kwam voor de in Suriname geplaatste mariniers als een donderslag bij heldere hemel. Rond die tijd werd ook de bataljonsstaf afgelost met de luitenant-kolonel der mariniers Veenhuis als commandant en majoor der mariniers Giesberts als opvolger van de compagniescommandant Vos.

Begin 1953 werd nog een detachement van 60 mariniers, onder commando van eersteluitenant der mariniers F.A.J. Huisman, naar Albina, dat is gelegen aan de Marowijne rivier op de grens met Frans Guyana, gestuurd. Huisman, die tevens opvolgend compagniescommandant was van de kerncompagnie, werd in Albina tevens hoofd van politie, douane en brandweer. Het detachement werd belast met controle op de in- en uitvoer van en naar Frans Guyana. Het detachement, dat vier maanden duurde, moest tevens een expeditie naar het Tapanahonyriviergebied voorbereiden waar de Warikole indianen zich bevonden. Het gouvernement had nog steeds geen kans gezien contact met hen te krijgen. De zendelingen en missionarissen die wel hadden geprobeerd deze stam te bezoeken, moesten dit meestal met de dood bekopen. Tot inzet van de expeditie is het nooit gekomen vanwege de voortijdige terugkeer van de mariniers naar Nederland.

Tot slot

De in Suriname dienende mariniers hebben een zware tijd gehad die werd doorgebracht met veel wachtlopen, langdurige plaatsingen in het primitieve Bosbivak en veelvuldige patrouilles in de jungle. Dit laatste bezorgde de mariniers wel een goede naam want de ziekenverplegers, die deel uitmaakten van de patrouille, gaven regelmatig geneeskundige hulp aan de bosnegers en indianen die zij in de afgelegen dorpen tegenkwamen.

Van vertier was er nauwelijks sprake. Kaarten, sporten en het lezen van weekbladen van twee maanden oud, waren de voornaamste vrije tijdsbestedingen. Korporaal der mariniers De Leyser had kans gezien om in de vier maanden dat hij met zijn eenheid in het Bosbivak had verkeerd, een cabaretvoorstelling in elkaar te zetten die bij terugkeer in Paramaribo met veel succes werd uitgevoerd. Tot het sporten behoorde ook voetballen. De Sportvereniging Mariniers (SVM) behaalde in de Surinaamse voetbalcompetitie vele successen tegen clubs waarin bijvoorbeeld Andre Kamperveen en Humphrey Mijnals speelden, die later onder andere bij het Nederlandse Blauw-Wit succes oogsten. Er deden zelfs een paar mariniers mee in het Surinaamse elftal.

Ondanks de beperkingen hadden mariniers toch moeite om afscheid te nemen van het prachtige land Suriname met zijn multiculturele samenleving. Het was voor de mariniers een prachtige gelegenheid om te oefenen, patrouilles te lopen en te overleven in een schitterende wilde natuur.

[box]EEN VERGETEN PERIODE – Mariniers in Suriname, 0ver genomen uit Mars & Historia Nr.3 – 2004 door R. Boekholt [/box]